Geadopteerden ageren tegen hun adoptie

Bron: NRC Handelsblad, door Brigit Kooijman
30-12-2006

Opgevangen of ontvoerd. Ook Nederland heeft nu een vereniging van geadopteerden die actie voert tegen internationale adoptie. „Ik ben een Aziaat die is gedeporteerd naar een racistisch land.”
‘Ik geloof niet in het verhaal dat adoptie een verrijking van je leven is. Het is iets dat me is overkomen, iets waarover ik zelf niks te zeggen had. Het argument waar je altijd mee om je oren geslagen wordt, is dat het in het belang van het kind is. Maar in Nederland is vijfentachtig procent van de adoptieouders ongewild kinderloos. Echtparen die tijdens de procedure alsnog zwanger raken, haken af. Adoptie is niet in het belang van het kind, maar in het belang van kinderloze westerse echtparen.”

Aan het woord is Sonja van den Berg (27), literatuurwetenschapper en werkzaam als redactrice bij een uitgeverij. Ze behoort tot een groep zelfbewuste internationaal geadopteerden die zich op min of meer activistische wijze bezighoudt met adoptie als maatschappelijk verschijnsel. Het is in Nederland voor het eerst dat geadopteerden zich over de etnische grenzen heen verenigen. De al bestaande organisaties zijn allemaal gerelateerd aan het land van herkomst: Arierang voor de Koreanen, Chicolad voor de Colombianen, Shapla voor de Bengalen. Bovendien zijn dat vooral gezelligheidsverenigingen, terwijl United Adoptees International (UAI) een belangenorganisatie wil zijn, een denktank én een serieuze gesprekspartner voor de politiek en de adoptieorganisaties. De schattige kroeskopjes en Oosterse popjes van weleer zijn volwassen geworden.

Buiten Nederland laten niet-westerse geadopteerden al langer hun stem horen, vooral in de Verenigde Staten en Scandinavië. In Zweden heeft de uit Korea afkomstige Tobias Hübinette de organisatie Transracial Abductees opgericht, die streeft naar bewustwording van gekleurde geadopteerden. Ze wil de machtsongelijkheid tussen geadopteerden en de ‘witte adoptie-industrie’ aan de kaak stellen. Hübinette spreekt consequent van ‘abduction’ (ontvoering) in plaats van ‘adoption’. De militante geadopteerden zelf noemen zich „angry pissed ungrateful little transracially abducted motherfuckers from hell”.

Geïnspireerd door Hübinette ageert organisatiedeskundige Hilbrand Westra (37) sinds enige jaren tegen internationale adoptie, zij het op gematigder toon. Hij kwam op vierjarige leeftijd uit Zuid-Korea in een Fries-Nederlands gezin met acht geadopteerde kinderen, van wie hij de oudste is. Hij stond niet al te veel stil bij zijn bijzondere situatie, totdat hij op zijn achttiende naar de Verenigde Staten ging voor een summer college en daar in een gastgezin verbleef met negen geadopteerde kinderen. „Het was alsof ik in de spiegel keek. Net als bij ons kwamen de kinderen uit Brazilië en Zuid-Korea. Wat me opviel was dat ze zo geforceerd westers werden opgevoed. De meesten waren niet echt gelukkig. Ik realiseerde me dat ik nooit over mijn geadopteerd-zijn had willen nadenken. Ik wilde graag doorgaan voor een blanke, Nederlandse of liever nog Friese jongen. Maar dat ben ik niet, ik ben een Aziaat die is gedeporteerd naar een racistisch westers land. In Zweden, waar driemaal zoveel gekleurde geadopteerden wonen als in Nederland, is het inmiddels een sociaal probleem aan het worden: geadopteerde mannen van Aziatische afkomst die noodgedwongen single blijven omdat de Zweedse vrouwen hen gewoon niet moeten.”

Munira Blom (30) deed in het kader van haar afstudeerproject onderzoek naar de vraag in hoeverre niet-westerse geadopteerden geconfronteerd worden met rassendiscriminatie. Zelf krijgt ze, als Colombiaanse van geboorte, bij het binnengaan van een café geregeld te horen: „Hé zwarte, wat moet je hier?” Maar ook wanneer ze goedbedoeld in het Engels wordt aangesproken, kwetst haar dat. „Ik voel me vaak alsof ik een of andere exotische act ben, terwijl ik zowat al heel mijn leven hier woon en honderd procent Nederlands ben opgevoed door mijn witte ouders.” Volgens Munira Blom vinden veel geadopteerden het moeilijk om over discriminatie te praten. „Het bevestigt dat ze geen witte Nederlanders zijn, terwijl ze wel zo zijn opgevoed. Dat maakt het extra verwarrend en pijnlijk. Bovendien hebben ze altijd geleerd om dankbaar te zijn dat ze hier zijn opgegroeid en niet in hun geboorteland.”

Er zijn natuurlijk ook geadopteerden die nergens last van hebben. Zoals de 26-jarige radiojournaliste Lenna van den Haak, afkomstig uit Indonesië. „,Ik heb echt nog helemaal nooit meegemaakt dat ik werd gediscrimineerd om mijn huidskleur. Mijn vrienden zeggen wel eens ‘pinda’ tegen me, maar dat is liefkozend bedoeld.”

„Ik zit al dertig jaar tot over mijn oren in de adoptie”, zegt Hans Walenkamp. „Voor zo ver ik weet komt discriminatie van geadopteerden heel weinig voor.” Hij schreef een boek over de geschiedenis van adoptie in Nederland. Ook is hij columnist van het magazine van Wereldkinderen, de grootste Nederlandse adoptieorganisatie. „Ik heb zelf drie volwassen adoptiekinderen uit Suriname, Korea en Colombia. Zij hebben er nooit enige hinder van gehad.”

Hilbrand Westra meent, net als Munira Blom, dat volwassen geadopteerden zelden praten over hun nare ervaringen, en ze soms ook verdringen of weglachen. „Dat zijn allemaal overlevingsmechanismen. Natuurlijk kom je weleens in gekke situaties als je er Aziatisch uitziet en een Hollandse naam hebt. Zoals die keer dat ik opgehaald werd voor een sollicitatiegesprek, en degene die me kwam halen maar niet begreep dat ík de mijnheer Westra was die ze moesten hebben. Soms kan ik ook wel om dit soort dingen lachen, maar vaak ook geeft het me een machteloos gevoel. Mijn meest pregnante ervaring op dit gebied was toen ik bij zuivelconcern Friesland Coberco werkte. Ik was er betrokken bij saneringen die diep ingrepen in de Friese dorpsgemeenschappen. Dat ik die mensen maar al te goed begreep omdat ik zelf ben opgegroeid in een Fries dorp, Oosterbierum, wilde er maar heel moeilijk in bij ze. Hoewel ik vloeiend Fries spreek, bleven ze me vanwege mijn Aziatische uiterlijk zien als een buitenstaander die hun cultuur nooit zou kunnen begrijpen. Dat is vervreemdend, zoals het vervreemdend was toen op de middelbare school een klasgenoot die al vier jaar naast me zat, opeens vroeg: ‘Zeg, eet jij nou elke dag rijst?’”

Een belangrijke klacht van de militante geadopteerden is dat zij en hun lotgenoten zijn opgevoed als ‘witte Nederlanders’. Met als gevolg dat sommige adoptiekinderen niet eens wisten dat ze er anders uit zagen. Later, toen ze ouder werden, kwam de klap des te harder aan. Maar dat was vroeger, in de jaren zeventig en tachtig. Zijn de tijden dan niet heel anders nu? Sonja van den Berg: „Fundamenteel is er niet veel veranderd. Ja, je ziet tegenwoordig wel dat ouders potjes aarde meenemen uit China, maar dat is een vorm van toe-eigening. De ouders gaan op Chinese les, ze maken Chinese traktaties voor hun kind als het jarig is, maar zij bepalen wat er aan Chinese cultuur binnenkomt. Het zijn altijd de ongevaarlijke elementen, zoals eten en feestdagen, die hun manier van leven en hun eigen cultuur niet in gevaar brengen.”

De discrepantie tussen hun exotische uiterlijk en westerse innerlijk bij gekleurde geadopteerden blijft altijd bestaan, meent Van den Berg. In haar doctoraalonderzoek beschrijft ze de identiteitsproblemen die daarvan het gevolg kunnen zijn. Zo laat ze een jongen uit Korea aan het woord, die vertelt: „Ik weet nog goed dat ik op een gegeven moment voor de spiegel stond en me werkelijk het leplazerus schrok. Godverdomme, ik leek wel een Chinees! Het was werkelijk net alsof ik door een raampje naar een ander stond te kijken. Want dát daar – dat gedrocht – dat was ik toch niet?”

Van den Berg zelf heeft zich ook geschaamd voor haar uiterlijk, vooral tijdens haar puberteit. Ze is Koreaans gaan studeren. Inmiddels vindt ze zichzelf niet meer lelijk. Ze beschouwt zichzelf als ‘migrant’; in dat concept komt de gespletenheid die ze voelt het best tot uitdrukking. „Als ik in Amerika was geadopteerd, had ik mezelf Asian American genoemd. Want ik voel mezelf ook niet echt Koreaans. Je hebt geadopteerde Koreanen die alleen nog maar kim chi eten, zo ben ik niet. Er was aan de Universiteit Leiden een keer een feestje georganiseerd door studenten Koreaans, dat zijn bijna allemaal geadopteerde Koreanen. Ter versiering was een Koreaanse vlag opgehan gen. Onze Nederlandse hoogleraar was de enige die zag dat hij ondersteboven hing. Daar ga je dan met je Koreaanse roots.”

Een fundamentele vraag in de discussie over adoptie is de noodzakelijkheid ervan. Die wordt door de critici nogal eens betwijfeld, terwijl de voorstanders ervan overtuigd zijn dat tegenwoordig echt alleen naar internationale adoptie wordt gegrepen als laatste redmiddel. Hans Walenkamp wijst op het Haags Adoptieverdrag, waarbij 66 landen zich hebben aangesloten. Dat bepaalt dat een kind pas voor interlandelijke adoptie in aanmerking komt wanneer er geen thuis gevonden kan worden in het land van herkomst. Hilbrand Westra werpt tegen: „Dat verdrag is niet meer dan een intentieverklaring. Er zijn geen sancties. Daarbij kun je je afvragen wie bepaalt of een adoptie noodzakelijk is. Zijn dat de zendende landen of de ontvangende? Soms is er bij de zendende landen sprake van gemakzucht: de mogelijkheid van adoptie over de grens weerhoudt hen ervan om naar bepaalde maatschappelijke misstanden te kijken.” Of, zoals Sonja van den Berg het zegt: „Waarom moest mijn biologische moeder mij afstaan? Omdat Korea een patriarchale maatschappij is waar je als alleenstaande moeder niet zo’n leuk leven hebt.”

„Als je zo denkt, zou je die anderhalf miljoen meisjes die nu in China in een weeshuis zitten, aan hun lot moeten overlaten”, zegt Walenkamp. Het collectieve belang versus het belang van het individu? „Al red je er maar één”, zoals schrijver Jan de Hartog in 1967 in het televisieprogramma van Mies Bouwman zei, daarmee een ongekende adoptiegolf ontketenend. „Ik ken heel veel geadopteerden die maar wat blij zijn dat zij net die ene witte raaf waren. Als je je dromen kunt waarmaken, als er van je gehouden wordt, dan bestaat het geadopteerd zijn nog wel, maar heb je het een veilige plek in je hart gegeven. Als het niet goed met je gaat, is het natuurlijk een kapstok waar je van alles aan kunt ophangen.”

Lenna van den Haak, die toen ze drie maanden was in Indonesië door haar moeder werd afgestaan, was ziek en ondervoed bij haar aankomst in Nederland. „Daarvóór was ik drie keer verhandeld. Nou en? Ik ben goed terechtgekomen, en dat is het enige dat telt. Een kind weggeven doe je niet zomaar. Integendeel, een grotere blijk van moederliefde is er niet.” Maar voor Sonja van den Berg blijft interlandelijke adoptie een „imperialistisch, neo-kolonialistisch” verschijnsel. „In een tehuis opgroeien of doodgaan van de honger is niet leuk. De kans dat ik had kunnen studeren in Korea is erg klein, dat weet ik. Ik ben ook heel blij met de adoptiemoeder die ik gehad heb, al waren we dan elkaars tweede keus. Dat neemt niet weg dat allerlei dingen rondom adoptie gewoon niet kloppen, zoals de scheve verhouding tussen het rijke westen en de arme landen.”

Duurzame pleegouderzorg is volgens Hilbrand Westra een goed alternatief voor adoptie. „Daarbij behoudt het kind zijn eigen achternaam en nationaliteit, zijn achtergrond, en blijft er ook wettelijk een lijn open naar de biologische familie. Maar voor adoptieouders in spe is dit idee meestal onbespreekbaar. Dat maakt me argwanend jegens hun bedoelingen. Doen ze het nu voor het kind – dat is wat ze altijd als een mantra herhalen – of voor zichzelf?”

En dan is er nog het gevoelige punt van de afkomst, de genen. De meeste interlandelijk geadopteerden weten niet uit wie ze geboren zijn. Terwijl dit, meent Sonja van den Berg, in onze cultuur wél heel belangrijk is. „Het feit dat ik niet bij mijn biologische ouders ben opgegroeid, vind ik niet erg. Maar in Nederland en het westen is het voor je identiteit essentieel waar je vandaan komt, wie je ouders en je voorouders zijn.”

Lenna van den Haak denkt er heel anders over. „Je mag dan de genen van je geboorteouders hebben, maar je moet trots zijn op wie je zelf bent, los van waar je vandaan komt.” Anders dan Sonja van den Berg heeft Van den Haak een paar jaar geleden haar biologische familie teruggevonden. Ze maakte er in 2003 voor de RVU een radiodocumentaire over. Is het niet wat al te gemakkelijk om dan te zeggen dat het niet uitmaakt waar je vandaan komt? „Nee, ik heb er altijd zo over gedacht. Ik ben blij dat ik mijn moeder, opa en halfbroers en -zussen heb gevonden, maar dat beschouw ik als iets extra’s in mijn leven. Het had ook tegen kunnen vallen.”

De zoektocht van Sonja van den Berg in Seoul was niet helemaal vruchteloos. Zo ontdekte ze dat gegevens in haar dossier vervalst waren, en dat ze in werkelijkheid een half jaar jonger was dan volgens haar officiële geboortedatum. Haar moeder heeft ze niet gevonden, ondanks een oproep op de Koreaanse televisie, in een veelbekeken programma. „Daar is niet één reactie op gekomen. Dat vond ik wel heel erg.”